Baudelaire aan Victor Hugo. Parijs, 13 december 1859.
https://www.vertalingenvivienne.com/paginas/baudelaire-aan-victor-hugo-parijs-13-december-1859.html
Mijnheer,
Ik verneem met grote vreugde dat mijnheer Méryon en zijn vriend en uitgever, mijnheer Delâtre, het voorstel hebben om u een exemplaar op te sturen van mooie composities naar een aantal gezichten op Parijs, die de ene heeft getekend en geëtst, en de ander, zelf kunstenaar, zorgvuldig heeft gedrukt. Ik neem de gelegenheid te baat om er een uittreksel bij te voegen over de Beeldende Kunst waarin uw naam zich opnieuw aan mijn pen heeft aangeboden. U bent in ballingschap, is dat niet de meest geschikte gelegenheid om u het hof te maken?
Baudelaire bespreekt het werk van Meryon (en later de werken van Victor Hugo):
Door de scherpte, fijnheid en zekerheid van zijn tekening, herinnerde mijnheer Méryon aan de oude en uitstekende kopergraveurs.
Ik heb zelden de natuurlijke plechtigheid van een immense stad voorgesteld gezien met meer poëzie.
De majesteiten van die opgestapelde stenen, de klokkentorens die naar de hemel wijzen als vingers, de obelisken van de industrie die tegen het firmament hun coalities van rook spuwen, de wonderbaarlijke steigers van monumenten in restauratie, die op het solide lichaam van de architectuur hun vernieuwde architectuur zetten van zo’n paradoxale schoonheid, de tumultueuze hemel, vol woede en rancune, de diepte van de perspectieven die vergroot wordt door de gedachten van alle drama’s die er in zitten, geen van die complexe elementen waaruit het pijnlijke en glorieuze landschap van de beschaving is samengesteld is vergeten.
Als Victor Hugo deze prachtige prenten heeft gezien, was hij vast heel tevreden. Hij heeft, waardig weergegeven, het volgende teruggevonden: