vrijdag 8 januari 2021

Invloed: Caralogue Henri Leys



JDB in briefwisseling met Van Herreweghe. Hij bestudeert een aantal kunstboeken (als voorbereiding voor de catalogue van Le Roy) o.a. over Henri Leys.


Henri Leys (Antwerpen 18 februari 1815 – 25 augustus 1869) :
Schilder, tekenaar en etser van historische en genretaferelen en portretten. Opleiding aan de Academie van Antwerpen (Mathieu Van Brée, Gustave Wappers en zijn zwager Ferdinand de Braekeleer sr.). Verblijft in Parijs waar hij kennis maakt met Eugène Delacroix en Paul Delaroche (1835). Bezoekt Nederland en Duitsland (1852 – 53) om er de kunst van de meesters van de zestiende eeuw te bestuderen. Schildert aanvankelijk historische gebeurtenissen gesitueerd in Antwerpen tijdens de Spaanse tijd, maar evolueert naar een meer burgerlijke thematiek van landelijke feesten en marktscènes. Rond 1839 wordt zijn werk beheerster en statischer. Zijn techniek leunt aan bij deze van de Vlaamse primitieven. Zijn invloed strekt zich tot ver buiten de grenzen uit. Gouden medaille op de Wereldtentoonstellingen van Parijs (1855) en Londen (1862). Lid van de Koninklijke Academie. In de adelstand verheven in 1862. Muurschilderingen in het stadhuis van Antwerpen (1863 – 69).


Zie Ensor over Leys:

Vlaanderen. Jaargang 59 · dbnl



Ensor boezemde heel wat afkeer in voor Vlaamse tijdgenoten, maar bij hem merken we geen afkeer voor de groten van de Vlaamse kunst! Ensor bewondert Bosch, Bruegel, Rubens, Van Dyck en Jordaens. Daar is hij heel duidelijk over; hij schrijft: ‘Sinds Bruegel, Bosch, Rubens en Jordaens is de Vlaamse kunst dood.’ En waarom is ze dood? Omdat ze nu alleen maar navolging is, ze bestaat enkel nog uit afspiegelingen en schaduwen. Maar vooral omdat de Vlaamse schilders hun wezenlijkste kenmerk verloochenen:

‘De Vlaming is niet langer kolorist. De Vlaamse kunst is niet meer: ze is dood, morsdood, het is onmogelijk dat ze niet dood zou zijn.’ (1990:101) Het hoge woord is eruit! Colorist! Een schilder moet een colorist zijn. Hij prijst trouwens ook zijn generatiegenoten die colorist zijn. Hij klasseert de schilders van zijn tijd in twee groepen: de goeden en de slechten, de coloristen en de niet-coloristen. Hij plaatst de ‘colorist’ Stobbaert tegenover Verwée, ‘de knappe Leys’ tegenover Gallait, ‘de wonderbaarlijke’ De Braekeleer tegenover ‘de erbarmelijke colorist’ Wiertz. Ensor verzet zich dus niet tegen de Vlaamse schilderkunst als zodanig. Integendeel, hij houdt lofredes op de Oude Vlaamse Meesters. Op de Breugelviering van 31 mei 1924 in Brussel houdt hij een redevoering waarin hij zegt:

‘Laat ons een ogenblik ingetogenheid in acht nemen en denken aan de grootste van onze schilders. Ja, een ogenblik stilte voor onze oude Bruegel, de meester van de verlossing, de meester-kriebelaar van de Brabantse eigenliefde, de meester-wekker van onze nationale grappen en gevulde zwanzen, de bevrijder bij uitstek, de prentenmaker waar onze kinderen zoveel van houden. Voor ons allen is hij een goede God, voor jong en oud, klein en groot, oud en modern, realist, constructeur, kubist, expressionist en co, en nog stiller vraag ik voor hem een klein viooltje en een kleine gedachte, een teken van erkenning, een artistieke ontroering, een teken van liefde, een ogenblik van grote stilte.’ (1990:129) En over Rubens is hij al even euforisch: ‘Ik aanbid Rubens, jullie Vader, de Schepper van Hemel en Aarde; ik hou van jullie roze meisjes, gekneed in rijk bloed en blonde melk.’ (1990:116) 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Bankbiljetten

  https://museum.nbb.be/sites/default/files/2022-08/Onze_biljetten_bestaan...149_jaar.pdf   “Zo kwam de Bank in 1939 terecht bij Jules De Br...