woensdag 3 maart 2021

Pieck

 R.W.P.Jr. (1922). Grafisch werk van Anton F. Pieck. Elseviers Geïllustreerd Maandschrift32, 141–144. https://www.dbnl.org/tekst/_els001192201_01/_els001192201_01_0081.php

 

 

Grafisch werk van Anton F. Pieck.

Juist ter vergelijking en als tegenstelling leek het mij niet onaardig om naast Brouet, het werk van een jongen Hollander te bespreken, van Anton Pieck. Ook deze beschikt over een bijzondere handvaardigheid en smaak. Hij teekent vlug en vlot, merkt het meest markante op in de dingen en zoekt dan naar de uitdrukkingswijze, die hem voor zijn visie het meest geschikt lijkt. Daarom ook etst hij zoowel in enkele lijnen als in aquatint, maakt hij houtsneden die hij soms zoo noodig met een kleurtje wat verlevendigt.

En al boeit ook hem het schilderachtige in de natuur, in plant en boom, in dier en mensch, en bekoort hem de oude bouw- en ambachtskunst, zooals wij die vinden in de kleine Duitsche steden en in België, als wij denken aan Brugge, Gent, Lier e.a., toch ziet hij ze weer op een geheel andere wijze dan Brouet. Pieck bekijkt ze, ik zou haast zeggen rustiger, meer om de decoratieve schoonheid. Zijn dieren zijn geen groepjes van grillige vogels, van spelende paarden, maar tot op zekere hoogte composities. Een houtsnede van een rijtje kippen naast elkaar is niet een weergave van een geval, maar een geheel, dat mooi is van lijn en verdeeling, decoratief van bouw en groepeering. Hij maakt zijn etsen en houtsneden dan ook dikwijls langen tijd nadat in zijn schetsboek de notities er voor ontstonden. Hij verwerkt dan in zijn gedachten het studie-materiaal dat hij verzamelde; hij schikt het en schift het tot hij het klaar voor zich ziet als ets of houtsnede. Hier hebben wij den meer bedachtzamen Hollander, die zijn indrukken eerst wat laat bezinken, om ze daarna in etsen en houtsneden om te zetten.

(…)

Hij is de kalme beschouwer, die van de oude buurtjes in Amersfoort geniet en ze ziet in hun vervallen schilderachtigheid, de afgebladderde muren, de scheef gezakte ramen, de hobbelige straatkeien.

Hij zwerft door Montfoort of Zalt-Bommel, ziet hier een trap, ginds een oud muurtje, wordt, als zooveel kunstenaars, in Rhenen bekoort door den bouw van dien prachtig, als à jour bewerkten, Cuneratoren. Voert zijn weg hem elders, dan ziet hij in Hoorn een oud winkeltje, in Heemstede een aardig poortje en ook het oude Amsterdam heeft zijn bekoring voor hem. Het zijn die grillig kronkelende grachtjes, die oude burgwallen, waarvan de huizenachterkanten in het water staan. Die gele, grijze en bruine huizen met hun aardige punt- en trapgeveltjes, die in het water van de gracht weerspiegelen, of die huizen van bruin geverfde of geöliede baksteen, zooals er langs de Prinsengracht zoo vele staan. Amsterdam biedt den genieter van schilderachtige architectuur zoo menig onderwerp. Wat heeft Wenckelbach niet een voortreffelijke penteekeningen gemaakt, aan oud-Amsterdam ontleend.

En dan onze prachtige torens, die zoo'n sierlijk silhouet tegen de lucht vormen. Werd Rembrandt niet geïnspireerd door den Westertoren, en van welk een elegantie is niet het torentje van de Zuiderkerk zooals dit boven de huizen uitsteekt, en de Montalbaanstoren, die massief als uit het water oprijst.

Voor iemand als Pieck, die gevoelig is voor het pittoreske schoon, biedt Amsterdam voortreffelijke motieven. Maar niet alleen architectuur; alles boeit hem dat teekenachtig is van lijn, dat schilderachtig is van kleurtegenstelling.

De lijnen en groeven in een oude wilg, de grillige takjes van den brem, het vreemd fantastische van een zeepaardje of van een vogelskelet zijn gegevens voor hem om iets van te maken.

(…)  Een andere reis door de oude Belgische steden rond Brugge gaf hem nieuwe onderwerpen voor zijn gevoelige teekenstift, deed hem weer aardige poortjes, torentjes, grachtjes, kerkportalen krabbelen en materiaal verzamelen om later weer in de koperplaat vast te leggen.

[p. 143]

Zijn onderwerpen, zijn wijze van werken en zien is geheel anders dan die van Brouet, en toch vertoonen beiden hier en daar verwantschap. Ook Pieck is vóór alles teekenaar, die eveneens behagen schept in een picturaal aspect en niet alleen de lijn, de contour verzorgt. Daarbij is ook hij vakman, en niet een bij toeval etsende schilder, maar iemand die al teekenende zijn werk reeds voor zich ziet, hoe het in de gebeten etslijn, of op het houtblok zich zal vertoonen.

Of Pieck's werk aan dat van anderen herinnert? Ik zou het niet direct weten en kunnen aantoonen.

“Wel, en dit spreekt van zelf, heeft hij voorliefde voor andere etsende kunstenaars, en zou ik in dit verband De Bruycker willen noemen. Misschien door het onderwerp, misschien ook door de behandeling ervan herinnert de hierbij afgedrukte droge-naald-ets van Neurenberg even aan het werk van dien knappen Belg. Ik herinner mij van De Bruycker ook een soortgelijke markt met groote parapluien, waaronder de kooplui hun waren uitgestald hadden, als een groote schilderachtige rommelzooi.”

In de eerste proeven der xylografie zouden wij niet graag een technische volmaaktheid vinden, die het werk van een Lepère kenmerkt, maar evenmin zouden wij in het werk van Lepère, Pieck of andere kunstenaars van dezen tijd bij voorkeur het primitieve zien, dat van een vijftien-d'eeuwsch bidprentje de charme uitmaakt.

Veelzijdig als hij is zal Anton Pieck de droge-naald-ets gebruiken 

[p. 144]

naast de aquatint, de gebeten lijn naast de houtsnede, al naarmate het onderwerp dit wenschelijk maakt.

R.W.P. Jr.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Daumier

Honoré Daumier, Het drama (ca 1860) (oil on canvas)