"Wat Maurice Roelants ooit schreef over de wrange dichter
Minne, die ‘onvolkomen verre neef van Brueghel’, is even goed op De Bruycker
zelf van toepassing, nl. dat hij ‘altijd de partij kiest van het mislukte,
altijd eerst het tegendraadse, het lamme en het gebochelde ziet, en doorheen de
kleurigheid en de spot een grenzeloze melancholie belijdt voor het ongerijmde
en onvolkomene in het menselijk bestaan’.(10) Typisch Gents? Ook Achilles
Mussche heeft daar, in zijn essay Gent en zijn etser-teekenaar Jules de
Bruycker met nadruk op gewezen... De Bruycker blijven vastspijkeren op de
karikaturale overdrijvingen van zijn debuutjaren zou dus onjuist en onbillijk
zijn. Want het zou betekenen dat men moedwillig wenst voorbij te zien aan de hele
verdere evolutie die De Bruycker als tekenaar heeft doorgemaakt (en zijn
evolutie als etser liep daar volkomen parallel mee)." (Ons Erdeel)
(9)
karel van de woestijne, ‘Dagboek van den Oorlog (nov.
1915)’, in Verzameld Werk, A. Manteau, Brussel, 1950, dl. VIII, pp. 635-636.
(10)
In de inleiding tot Richard Minne, Wolfijzers en
schietgeweren, Manteau, Antwerpen, 19883, p. 45.
[p. 699]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten