In 1922 verhuist Masereel weer naar Parijs waar hij in
Montmartre gaat wonen. Hij heeft zijn werkkamer op de vijfde verdieping met
voor het raam een verrekijker waarmee hij de scènes van de stad naar zich toe
kan halen. Dit decor vormt, samen met de herinneringen aan Geneve, Wenen,
Berlijn en andere steden die Masereel heeft bezocht, de basis voor het
beeldverhaal La Ville dat in
september 1925 verschijnt. In 1923 schrijft Zweig, waarschijnlijk aan de hand
van de voorstudies van La Ville: “Als alle boeken, standbeelden …. verloren
zouden gaan en alleen de houtsneden bleven bewaard die hij (Masereel) gemaakt
heeft, dan kon men uit deze beelden onze hele tegenwoordige wereld weer
opbouwen. Men zou weten hoe we gekleed waren… men zou beurzen en fabrieken,
stationsgebouwen en schepen, torens, mode en mensen begrijpen”.
In 1925 bezoekt JDB Frans Masereel in Parijs. JDB is
nieuwsgierig naar het geheim is van het internationale succes van zijn vriend. Hij
vraagt zich steeds meer af of hij ook niet beter voor meer internationale
carrière had gekozen. In elk geval, JDB blijkt gefascineerd door het atelier in
Montmarte waar een driepikkel met een verrekijker. JDB geraakte daat niet
verzadigd van het kijken (zie Chabot 98). Kijken zonder gezien te worden.
Masereel zou JDB aanmoedigen meer werken in Frankrijk te maken met aandacht
voor de architectuur van historische gebouwen. En dit leidde tot een aantal tekeningen
en etsen van o.a. kathedralen:
Paris (1926), Antwerp (1929, cat. no. 38), Rouen (1930, cat.
no. 39), Bourges (1931), and Amiens (1932).
Naast de artistieke motieven is JDB waarschijnlijk ook geïnspireerd
door de mogelijke verkoop buiten zijn vast clièntele in het Gentse. Hij
verliest ook wel zijn entousiasme en vindt Rouen bijvoorbeeld te pictoresk met
gebrek aan karakter. Hij geraakt ook vermoeid van deze werken, zoals bij het
afwerken van de platen rond Bourges.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten