Cecile Cauterman (1882-1957)(Cecile Boonans en gehuwd met Emiel Cauterman).
Kreeg straatnaam in Sint Amandsberg waar ze begraven ligt op Campo Santo.
Aanvankelijk schilderde ze conventionele stukken: bloemen, stillevens en dergelijke in pastelkleuren, zoals van vrouwelijke schilders werd verwacht; maar rond 1910 sloeg ze een volledig andere richting in.
Zij was etser van vooral volkstypes. "De vrouwelijke Jules De Bruycker".
Zoals de etser Jules de Bruycker vond ze haar onderwerpen in het oude Gent.
Maar terwijl De Bruycker vooral verbeelde taferelen en figuren maakte, zocht Cauterman arme Gentse lieden op die aan de zelfkant van de maatschappij leefden en liet hen voor haar poseren. Ze richtte haar atelier in het Pand in, het vroegere klooster dat toen een huurkazerne was waar voornamelijk arme, marginale mensen woonden. Daar maakte ze expressieve portretten van bedelaars, blinden, prostituees, kreupelen of zwakzinnigen uit de buurt, in potlood en houtskool. Ze beeldde hen zo objectief mogelijk af, met al hun gebreken, maar zonder die te benadrukken of in het karikaturale te vervallen. Zoals Karel van de Woestijne in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 3 maart 1926 schreef, werd ze de "minutieuze teekenaarster van de meest treffende afzichtelijkheid."[1]
PAND
(RS) 1919-1922: JDB is weer aan het werk in Gent. Hij kan
even gebruik maken van het atelier van de schilderes Cecile Cauterman
(1882-1952) die voor haar onderwerpen inspiratie zocht bij marginale inwoners
van Gent en hen liet poseren in het atelier (in het Pand).
Cécile Boonans in haar atelier in het Pand
“Volgens onze fragmentaire gegevens hadden slechts twee
vrouwen een atelier buitenshuis. Rond 1910 had Cecile Boonans haar eerste
atelier in het Pand, het oud Dominicanenklooster (de predikheren) in
Onderbergen. De vroegere kloostercellen werden verhuurd aan ouderlingen en
kunstenaars. Voor Cécile was dit dé geschikte vindplaats voor haar modellen.
Massa’s kleinmenselijke miserie geconcentreerd op enkele honderden vierkante
meters. In 1916 verhuisde ze naar een ander atelier aan de Korenmarkt, later
naar een derde in het oude Karmelietenklooster aan de Vrouwebroedersstraat, in
het Paterhsol, waar meer kunstenaars hun atelier hadden.[223] Korte tijd later nam
ze weer haar intrek in het Pand.[224]”.
DHAENE (Sylvie), De muren weten ervan, Gent, Museum voor
Volkskunde, 1997.
Info:
Cauterman Cecile (Gent 1882- Gent 1957) (Cecile Boonans en
gehuwd met Emiel Cauterman). Zij was etser van vooral volkstypes. De
vrouwelijke Jules De Bruycker. Kreeg straatnaam in Sint Amandsberg waar ze
begraven ligt op Campo Santo.
Aanvankelijk schilderde ze conventionele stukken: bloemen,
stillevens en dergelijke in pastelkleuren, zoals van vrouwelijke schilders werd
verwacht; maar rond 1910 sloeg ze een volledig andere richting in. Zoals de
etser Jules de Bruycker vond ze haar onderwerpen in het oude Gent.
Maar terwijl De Bruycker vooral verbeelde taferelen en
figuren maakte, zocht Cauterman arme Gentse lieden op die aan de zelfkant van
de maatschappij leefden en liet hen voor haar poseren. Ze richtte haar atelier
in het Pand in, het vroegere klooster dat toen een huurkazerne was waar
voornamelijk arme, marginale mensen woonden. Daar maakte ze expressieve
portretten van bedelaars, blinden, prostituees, kreupelen of zwakzinnigen uit
de buurt, in potlood en houtskool. Ze beeldde hen zo objectief mogelijk af, met
al hun gebreken, maar zonder die te benadrukken of in het karikaturale te
vervallen. Zoals Karel van de Woestijne in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van
3 maart 1926 schreef, werd ze de "minutieuze teekenaarster van de meest
treffende afzichtelijkheid."[1]
Uit: Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1932 · dbnl
Beter dan ooit, begrijpen we dan, waarom Cécile Cauterman,
die eertijds ook schilderde, er toe kwam, van alle kleur af te zien, enkel in
de alles omvattende lijn, enkel in het alles weergevende zwart en wit, haar
wereld te voorschijn te halen. Want alle kleur is hier overbodig. Alle kleur
zou hier de doordringdheid van uitdrukking, de felheid van gevoel, het
ontzaglijke van leed, het schrijnende van miserie schaden.
Het uit die maskers van doffe stompzinnigheid, of grauw
gebrek, of gluipige ontaarding, aangrijnzend leven der onderwereld van de
onbewust of onverschillig voortfuivende menschheid, is zóó intens, zoo
geestontstellend, zoo hartbevangend, zoo zieldoordringend, dat de nochtans
groote meester van de lijn, het licht en de schaduw, de beroemde etser Jules De
Bruycker, bij zijn eerste bezoek aan dit atelier verrast en verrukt verklaarde,
tot nog toe slechts over een tuinmuurtje gekeken te hebben, terwijl Cécile
Cauterman, integendeel, geschouwd had in 't onbegrensde. En.... dat daarna in
de werken van De Bruycker de onmiskenbare sporen van dit bezoek aan Cauterman's
atelier opvallend zichtbaar waren.
Vrouwelijke schilders in Gent (1880-1914), een socio-historische studie. (Karel Blondeel)
Cécile Boonans schilderde aanvankelijk bloemen, stillevens, genretaferelen, … alles wat in de smaak viel van het Gentse burgerlijk koperspubliek. " Vieux poêles à la paysanne, table boiteuse, chaises dépareillés, commodes titubantes parmi effarait et splendide carnaval de masques…Dans le grenier, tout en soleil et poussière, elle pastellise de préférence quelque belle dame en précieuse robe vénitienne…".[288] De mooie dames én de dure kleedjes verdwenen echter uit het oeuvre van Cécile. Ze wisselde in ze voor mensen aan de zelfkant van de maatschappij. Tegelijkertijd ruilde ze pastelkleuren in voor potlood en houtskool. Haar tekenstijl bleef dezelfde, klassiek realistisch gevormd, maar haar onderwerp en uitwerking namen een U-turn.
Sommigen vermoedden de hand van Jules De Bruycker in deze omslag. "Sommigen hebben mij vooral bij het begin van mijn loopbaan een leerlinge van Jules De Bruycker genoemd. Niets is minder waar. Ik heb altijd in bewondering gestaan voor de werken van Jules De Bruycker, maar ik ontving nooit enig onderricht van hem. Wij waren wel goede vrienden en hadden beide ons atelier in hetzelfde Pand in Onderbegen, waar ook nog veel andere kunstenaars hun atelier hadden, zoals Jan Anteunis, Jo N. De Vuyst, Karel Cornel, Charles René Callewaert, Victor Lorein en nog vele andere."[289]"
Een lumineuze Emile Claus | De Tijd
In die geest koos ze in Gent een atelier in het Pand, een vervallen klooster gelegen aan Onderbergen. Het was een duistere plek waar ook kunstenaar Jules de Bruycker werkte. De bewoners van het Pand stonden model voor Cauterman. De meeste van haar modellen stonden aan de zelfkant van de maatschappij. Ze tekende met potlood of houtskool hun toegetakelde gezichten. Cauterman zag en zocht het schone in datgene wat in de volksmond lelijk werd genoemd. De gezichten die ze tekende, toonden de sporen van een levensstrijd.
100: CAUTERMAN-BOONANS, Cécile Maria [1882-1957] 901: Gent 910: Gent: Kleine Bellevuestraat 37. Dochter van Jean, slager. Haar echtgenoot Emile Cauterman was burgerlijk ingenieur. Haar dochter Françoise was eveneens actief als schilderes. Begraven: Campo Santo ; In 1910 had ze een atelier in het Pand of voormalig klooster der Dominicanen in Onderbergen. 'Sommigen hebben mij vooral in het begin van mijn loopbaan een leerlinge van Jules De Bruycker genoemd. Doch niets is minder waar. Ik heb altijd een grote bewondering gehad voor het werk van Jules De Bruycker, maar ik ontving nooit enig onderricht van hem.
Wel waren we goede vrienden en hadden we allebei ons atelier in het Pand, waar overigens nog veel andere kunstenaars hun atelier hadden, zoals Jan Antheunis, Jo De Vuyst, Karel Cornel , Karel René Callewaert, Victor Lorein en vele anderen.'
In datzelfde jaar 1910 had Cécile Cauterman haar eerste tentoonstelling. Tussen 1914 en 1920 had ze een atelier op de Koornmarkt en daarna in het oude klooster der Geschoeide Karmelieten , maar in 1921 keerde ze terug naar het Pand.
Daar vond ze onder de bewoners de meeste modellen voor haar psychologische portretten. Haar geliefkoosde modellen : bedelaars , kreupelen , luizige kerels , ouwe sokken en kokettes , kosters , misdienaars , stoelenzetsters , kwezels ... Sommige critici hebben beweerd dat ze de indruk gaf met de mensen te spotten, maar dat is niet het geval. Ze gaf weer wat haar scherp kunstenaarsoog waarnam : de onvervalste waarheid, de 'schone lelijkheid ', die de mensen niet willen zien. En wat ze waarnam, gaf ze weer in een overdreven vormperspectief ; Leerlinge aan de Gentse Academie. In 1900 liet Cécile Boonans zich inschrijven aan de Academie, doch daar diende een bijzondere toestemming aan te pas te komen, vermits vrouwen toen nog niet werden toegelaten. Schilderes. Tekenaarster. Etsster. Nagenoeg uitsluitend figuren.
http://www.ethesis.net/schilders/schilders_hfst_4.htm
in ze voor mensen aan de zelfkant van de maatschappij. Tegelijkertijd ruilde ze pastelkleuren in voor potlood en houtskool. Haar tekenstijl bleef dezelfde, klassiek realistisch gevormd, maar haar onderwerp en uitwerking namen een U-turn. Sommigen vermoedden de hand van Jules De Bruycker in deze omslag. "Sommigen hebben mij vooral bij het begin van mijn loopbaan een leerlinge van Jules De Bruycker genoemd. Niets is minder waar. Ik heb altijd in bewondering gestaan voor de werken van Jules De Bruycker, maar ik ontving nooit enig onderricht van hem. Wij waren wel goede vrienden en hadden beide ons atelier in hetzelfde Pand in Onderbegen, waar ook nog veel andere kunstenaars hun atelier hadden, zoals Jan Anteunis, Jo N. De Vuyst, Karel Cornel, Charles René Callewaert, Victor Lorein en nog vele andere.""
Cauterman
Tekeningen dramatisch? Het “schijnen karakterstudies te zijn” maar “niet innerlijk genoeg”. “De karakterisering wordt daardoor oppervlakkig – karikaturaal; de mensen bij Cautermans “trekken gezichten, zij vond den innerlijke trek niet”. (Groene Amsterdammer Historisch Archief).
invoegen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten