zondag 28 maart 2021

Le Roy

 ierlefijn en de "Lochte Gentenaars"
Minder pracht en praal, veel volkser plezier, viel er in de 19e eeuw te beleven op het jaarlijks dansfestijn van de "Lochte Genteneers". In feite stof voor folkloristen maar in Fierlefijn, het verhaal over een man van twaalf stielen en dertien ongelukken, evoceert Grégoire Leroy (°Gent 1862 - ✝Elsene 1941) prachtig de sfeer van het dansfeest. jan Fierlefijn die in zijn vorige stiel (weer eens) mislukte, trekt met zijn aangenomen zoon Franske naar de Oude Beestenmarkt :

Franske houdt niet op van lachen als hij de jongens op den met bruine zeep bestreken mast ziet klilmmen en er plotseling afslibberen. Wit en zwart, kuipke steken zijn ook plezierig; maar wat hem doet schateren dat de tranen uit zijn oogen rollen is de dans van de "Lochte Gentenaars". Dat is ook eenig op de wereld!
Langs de Schelde, onder de boomen van den Ouden Beestenmarkt" heeft men een tooneel opgericht. Drie muzikanten zitten er naast, op een lager en kleiner verhoog : eenige planken op tonnen. Op de maat van hun ouderwetse deuntjes dansen de "Lochte Gentenaars". Ze zijn gecostumeerd; velen dragen een jas en een korte broek van bruin fluweel, witte kousen door een strik boven de kuit opgehouden en een slappen hoed met een pluim versierd; zoiets tusschen de Italiaansche en de Tyroolsche kleederdracht in. Eén onder hen, die zich als danseres verkleed heeft, lijkt op een juffertje met zijn zachte oogen en zijn fijn gelaat. Ook zijn er heeren onder 't publiek die er een galant oogje naar knijpen. Wijven en meisjes zijn er bijna jaloersch op.
En de "Lochte Gentenaars" dansen. Zij zijn mager en vlug gelijk apen; hun beenen lijken klapperende riemen, wanneer zij springen en slingeren, twee, driemaal het linker voor, het rechter na, het rechter voor,  het linker na, eer ze weêrom den houten vloer raken.
Het lukt de vlugsten een "dubbelen drieslag" te slaan; zoo wordt dat kunstje genoemd.
En dit alles wordt uitgevoerd zonder lachen, met den ernst van een priester voor het altaar. de leden van de jury, deftig en gewichtig gelijk deurwaarders, teekenen de fouten aan.
Maar Franske lacht : hij vindt het te drollig die mannen daar te zien spartelen. Jan met ander oogen, bewondert het schouwspel, 't is hem hooge ernst. Hij is weer weg met zijn gedachten. Voor hem zijn de "Lochte Gentenaars" echte kunstenaars, mannen buiten het gemeen; hij hoort hoe de omstaanders hun naam met eerbied fluisteren. Daarbij weet hij heel goed dat men geen "Lochte Gentenaar" wordt gelijk men een ambacht leert. De Vereeniging der "Lochte Gentenaars" staat alleen open voor uitgelezen kerels; 't is gelijk een loge van vrijmetselaars. Wint men den prijs, dan is men voor een jaar lang beroemd en wordt men wijd en zijd met de vinger aangewezen, door alle aanhangers van de "Lochte Gentenaars".
Ach, kon hij 't ook maar ! Gemakkelijk is't niet ! Nochtans...
Weer heeft zijn hoogmoed Jan te pakken.
Uren lang stonden Jan en Franske naar de "Lochte Gentenaars" te kijken. 't Was de laatste dag van de kermis en de gewoonte getrouw, zouden de "Lochte Gentenaars" de kermis begraven.
Dat was een ander schouwspel. Vier mannen tot aan de tenen in een wit laken gehuld en met een pinnemuts over het hoofd, droegen 't lijk van de kermis - een man met een lijkdoek bedekt . - Al de andere "Lochte Gentenaars" volgden; ze dansten langzaam op de muziek, op een eigenaardige wijze. De stoet draaide rond het tooneel en rond de Beestenmarkt, zonderling, komiek en triestig tezamen.
Jan lachte om te barsten bij 't koddig spektakel; Franske integendeel, fijngevoeliger, vond het treurig, gelijk een ontgoocheling. Ja, de kermis was uit, de kermis was dood; 't alledaagsche leven ging herbeginnen, 't leven van werken en lijden; wat gelukkig en plezierig is en duurt niet lang. De "Lochte Gentenaars" hadden een jaar lang geslaafd om van enkele stonden glorie te genieten... juist gelijk hijzelf, Franske, maanden lang wroette en ernstig leefde om een prijs te behalen.
(Uit Fierlefijn, Antwerpen, Buschmann, 1934, p.206 - 210)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Daumier

Honoré Daumier, Het drama (ca 1860) (oil on canvas)