Lodewijk de Vriese (1848-1932) publiceert
heel wat literair-folkloristisch werken gewijd
aan Gent en aan Gentse figuren. Hij debuteerde met Een paar halve laarzen met dubbele zolen (1865).
De Vriese wordt getypeerd als “onverbeterlijke lollekensheer”.
Zijn humor blijkt uit werken als Onder de
wekkeringe : een resem brokskens
Gentsch leven door ’t Volk bijeengegaard
door Loderwijk De Vriese (1925). De wekkeringe
verwijst naar de beiaard van het Belfort en “eronder slapen” naar de
gevangenis. Het verhaal werd verteld dat men geen echte Gentenaar kon zijn
zonder ooit eens onder de wekkeringe
geslapen te hebben. De Vriese schreef ook de bundel Onder de draeke (1928).
In dat werk beschrijft Lodewijk de Vriese hoe iemand die Gent
uit 1825 zou opschrikken van het Gent uit 1925.
“Honderd jaar geleden was Gent nog niet de groote handels-
en nijverheidsstad der 20e eeuw. Zij telde destijds ternauwernood 70.000
zielen. Thans is hare bevolking, de voorsteden inbegrepen, gestegen tot ruim
200.000 inwoners. Hare handels- en nijverheidsgestichten hebben eene groote uitbreiding
genomen. Welvaart en voorspoed heerschen tallenkant.” (53).
1825:
“Hij leefde hier in den tijd, toen er nog geene spoorwegen
bestonden en alle verkeer per diligentie of bankwagen moest geschieden.
Nu moet men geen stad te voet meer doen. Electrieke tramwegen
doorkruisen de stad in alle richtingen. Honderden en honderden autos, velos, doorlopen
stad en dorp bij dage als bij nachte”.
“Zij vliegen, op levensgevaar af, bliksemsnel voorbij,
zonder zich te bekommeren om wat er rond hen omgaat. Het is eene drukte, ene beweging
waarvan men zich geen gedacht maakt. Wij, kinderen der XXe eeuw, wij zijn reeds
gewend aan al dat rijden en rotsen. Moesten echter onze vooruiders terugkeeren,
zou zouden verbaasd, verbluft, verschrikt achteruit deinzen en achteruit deinzen
uitroepen: - Hebben de menschen toch geen beenen meer?” (53).
“Zeggen wij echter dat de grijze strijder met genoegen zoude
gezien hebben, hoe het gansch herstelde Gravenkasteel een historisch
kunstjuweel is geworden waarop wij terecht fier zijn” (54).
“Doch wat hem met geestdrift zou vervullen, diep ontroeren, dat
ware het bezichtigen van den tempel aan het Vlaamsch Toneel opericht, en die de
Sint Baafsplaats versiert. Door het bouwen van den Nederlandsche Schouwburg rond
1896, werd eindelijk voldoening gegeven aan de rechtmatige eischen der Gentsche
bevolking. Welk verschil met de kleine, vernepen Parnassuszaal op de Houtlei, waarmede
men zich honderd jaar geleden moest bevredigen.” (54).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten