Met
etser en tekenaar Jules De Bruycker, eveneens een oud-leerling van Delvin,
maakt Frans in zijn academietijd kennis via zijn stiefvader, die zich in zijn
vrije tijd niet alleen over verwaarloosde huisdieren maar ook over berooide
kunstenaars ontfermt. Lava betaalt de etsplaten die De Bruycker koopt, en
laat zich in natura vergoeden. Op een foto van het interieur van Masereels
ouderlijk huis zijn enkele van De Bruyckers vroegste etsen uit 1906 te zien.
Non-conformist, individualist, proletariër, man van
het Belfort, noemt De Bruycker zichzelf. Op een tekening van de Gentse
St-Niklaaskerk legt hij zijn ‘man van het Belfort’ de woorden ‘Zij zullen hem
niet temmen’ in de mond - dezelfde woorden die Masereel in 1919 in Genève op
de laatste bladzijde van Mon livre d'heures zal laten drukken.
De Bruycker weet wat armoe is. Zijn geboortehuis
staat in de Breydelstraat, tussen de Leie en het Gravensteen, in de
verpauperde stadskern. Met zijn jonge vriend zwerft hij vaak rond in ‘de
tientallen, de honderden, de ontelbare steegjes en sloppen van Gent met hun
onheilspellende namen: Luizengevecht, Patershol, Siberië, Serpentstraat en
Bloedsteeg.’9 De beelden van achterbuurten waar de slaven van het
industriële tijdperk na werkdagen van twaalf tot veertien uur liggen te
‘snorken als beesten op een zak gras,’10 zal Masereel van zijn leven niet meer vergeten. Hier
ervaart hij niet alleen hoe de middeleeuwse feodaliteit in de tegenstellingen
tussen textielproletariaat en katoenbarons voortwoekert, maar ook hoe sterk
hij zelf met deze ‘vechtstad vol uitersten en tegenspraak’11 vergroeid is.
Wit en zwart zijn de stadskleuren van Gent - ‘Gent,
kop en hart,’12 schrijft Richard Minne over de meest rebelse stad
uit de geschiedenis van Vlaanderen. Dat verleden van opstand en verzet tegen
opeenvolgende invallers, bezetters en onderdrukkers heeft ook zijn stempel
gedrukt op de taal van de Gentenaar, ‘een dialect waarvan de klanken u
aangrauwen als een beleediging of u striemen nijdig als een oorveeg.’13 Ze deinzen voor niets terug,
|
Achilles Mussche, Jules De Bruycker; Antwerpen
1936, p. 11.
Id., p. 11.
Id., p. 7.
Richard Minne in het
gedicht ‘Gent’ (‘Gent, kop en hart, ge zijt een schoone stad’), inWolfijzers en schietgeweren;
Brussel-Rotterdam 1942, p. 128.
Zie 9, p. 7-8. Zie ook
Maurits Roelants, ‘Richard Minne, geboren Gentenaar’, in Wolfijzers en schietgeweren, p. 7 (zie 12).
|
[p. 33]
|
|
zegt
Minne van zijn Gentse stadsgenoten, ‘crue en scatologische dingen’14, hun vocabulaire wemelt ervan. In Une enfance gantoise vertelt Suzanne Lilar hoe ze als kind van de
verfranste kleine bourgeoisie met ontzag en bewondering zat te luisteren naar
het platte Gents van de oude dienstbode Marie: hoe meesterlijk die haar
‘rijke, schunnige dialect bespeelde’.15
Dank zij de kennis van het Gents die Frans Masereel
zowel op straat als bij het huispersoneel en Vlaamstalige kameraden opdoet,
heeft hij geen hinder van de sociale taalbarrière tussen de francofone
bourgeoisie en de bijna 70 percent Gentenaren - merendeels zo goed als
ongeletterde arbeiders - die alleen het lokale dialect spreken.16Bovendien herkent hij zichzelf in de
koppigheid, de vechtlust, de grimmige humor van de stad waar de geest van
Uilenspiegel sterker dan elders in Vlaanderen voortleeft. ‘Gents bloed en is
geen kaarseroet,’ zegt hij na vijftig jaar Genève, Parijs en Nice met
onverminderd Gents aplomb.
Als geen ander heeft Jules De Bruycker het Gent van
de eerste jaren na de eeuwwisseling geportretteerd. De types die hij op
straat, in de wachtzaal derde klas van het station of op de goedkoopste
plaatsen in de nok van het theater - het ‘uilenkot’ - observeert, bevolken in
zijn werk een wereld van kerken, markten en steegjes waarin de geest van
Bosch en Bruegel herleeft. ‘Hij liep een café binnen,’ zegt Chabot, ‘zoals
een landschapsschilder naar buiten trekt. In de kroeg schetste hij, gedoken
achter een opengevouwen krant.’17 In 1906 is De Bruycker al zesendertig. Van de grote
toekomst die het jongetje van tien met het verbazende tekentalent was
voorspeld, is niets terechtgekomen, want drie jaar nadat hij op die prille
leeftijd naar de Gentse Academie was gestuurd, heeft hij zijn opleiding jaren
moeten onderbreken om zijn vroeg gestorven vader, een behanger en
stoffeerder, als kostwinner te vervangen. Frans doet zijn best om er ouder
uit te zien dan hij is, zodat het leeftijdsverschil minder opvalt. In het
ouwelijke mannetje op een getekend zelfportret uit 1909 - met snorbaard,
breedgerand plat hoedje, zwart kostuum en wijde jas - is de twintigjarige
nauwelijks te herkennen, en dat geldt ook voor de Masereel-porrretten18 die De Bruycker tekent en schildert in zijn atelier
in het oude kloosterpand Patershol.
Voor Frans betekent De Bruycker in de eerste plaats
‘een vriend die me veel heeft geleerd’.19 In het atelier van Jules leert hij de techniek van
het etsen, en op hun zwerftochten door de stad leert De Bruycker hem kijken,
oog hebben voor de duizenden-één verrassingen van ‘le spectacle des hommes et
des choses’.
|
Richard Minne inScheppen riep hij gaat van Au, p. 86
(zie 3).
Suzanne Lilar, Een kind in Gent; Antwerpen
1980, p. 44 (vertaling van Une enfance gantoise, Parijs 1976).
Volgens de resultaten
van de volkstelling van 1910 kende 2 pct. van de Gentse bevolking alleen
Frans en 68,5 pct. alleen Vlaams. De kleine minderheid was de rijke
bourgeoisie, die ontstaan was tijdens de industriële revolutie en ingevolge
de verfransingspolitiek (ook in het onderwijs) van de Belgische regeringen
zowel het economisch als het cultureel leven in de stad domineerde. Voor die
bourgeoisie was franstaligheid een statussymbool waarmee zij zich boven de
arbeiders kon verheffen en zich spiegelen aan de vanouds franstalige adel in
Vlaanderen.
Georges Chabot, ‘Jules
De Bruycker’, in Kultureel Jaarboek van Oost-Vlaanderen; Gent 1963, deel 3,
p. 97.
O.a. de aquarel ‘Frans
Masereel in het atelier van Jules De Bruycker’, 1909 (Gent, Museum voor
Schone Kunsten) en een aantal tekeningen.
Zie de
autobiografische notities bij de brief van 13.7.1928 aan Pierre Vorms (AV).
|
[p. 34]
|
|
Jules De Bruycker: Salle d'attente, ets, 1906
(boven) en Frans Masereel in het atelier van
Jules De Bruycker (detail), olieverf op doek, 1910
|
|
[p. 35]
|
|
De
manier waarop De Bruycker de realiteit met zijn vruchtbare verbeelding
voortdurend bewerkt en bijwerkt, betekent een uitdaging voor Frans, die zelf
met een buitengewone fantasie begiftigd is. De uren die ze samen in estaminet
't Goude Zuileken slijten, behoren tot zijn beste jeugdherinneringen.
Overigens doen Mussche en Chabot het werk van De Bruycker onrecht aan wanneer
ze het vergelijken met de tekeningen van de jonge Masereel, die ‘in deze
zelfde buurten van Gent zijn liefde voor de straat begint uit te vieren in
massa's rauwe schetsen van kermissen en publieke bals’.20 Terwijl Masereel nog met elementaire technische
problemen worstelt en niet verder komt dan een conventioneel naturalisme,
krijgt het Gentse ‘landschap’ op De Bruyckers etsen en tekeningen een
universele, bijwijlen apocalyptische dimensie.
|
|
donderdag 8 november 2018
Van Parijs: in biografie Masereel over JDB
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Bankbiljetten
https://museum.nbb.be/sites/default/files/2022-08/Onze_biljetten_bestaan...149_jaar.pdf “Zo kwam de Bank in 1939 terecht bij Jules De Br...
-
Constantinus De Bruycker (1823-1896), een neef van de vader van JDB en een kunstschilder met een zekere reputatie (hij participeerde aan de ...
-
Hotel Ganda Wanneer Karel van de Woestijne ca. 1910 uit Brussel op bezoek kwam naar Gent, logeerde en at hij in het hotel-restauran...
-
Jef Singelijn (1860-1932) (Sngelyn RS) – Buydens Rue du progrés 11 Aalst Topverzamelaar en Aalsterse nijveraar, die samen met R...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten